Geschiedenis
De Cunerakerk, zoals die er nu staat, heeft één of meer voorgangers gehad. Volgens de Cuneralegende werd het lichaam van Cunera door Willibrord, de eerste bisschop van Utrecht, in het jaar 701, nadat hij het eigenhandig had opgegraven, plechtig naar de kerk van Rhenen gedragen: ‘Ende met sanghe met priesteren ende clercken te Rienen inder heyligher kerkcken ende hevet seer eerlijcken (=eervol) verheven in een casse’. Er vond een elevatio plaats, een verheffing van de beenderen uit het graf naar het altaar in de kerk. Het zou inderdaad kunnen dat Rhenen toen al een kerk had. Utrecht kreeg zijn eerste kerk al zeventig jaar eerder, in 630. Hoe de Rhenense kerk er uit gezien heeft zullen we nooit te weten komen, het blijft gissen en we kunnen er veel over fantaseren. Aangenomen wordt dat in de kersteningsperiode de kerken eenvoudige bouwsels waren van leem en hout.
Het blijft dan meer dan anderhalve eeuw stil rond Rhenen en haar kerk. Pas in 855, in de tijd van de Noormannen, wordt Rhenen weer genoemd. Een zekere Folckerus verkoopt Rhenense goederen aan het klooster te Werden in Duitsland, aan de Ruhr vlakbij Oberhausen; dit klooster bestaat nog. Uit diezelfde tijd wordt gemeld dat, in het heidense Zweden, Dorestad met wijde omgeving bekend staat als een bij uitstek christelijk land met vele kerken en priesters. In Dorestad en het Kromme-Rijngebied inclusief Utrecht stonden rond 850 al een tiental kerken. Waarom dan niet ook al in Rhenen een kerk?
In 1016 wordt voor het eerst in schriftelijke bronnen melding gemaakt van een kerk in Rhenen, waarvan de stichting gedateerd kan worden tussen 1003, het jaar waarin de abdij van Deutz bij Keulen Rhenense goederen verwierf, en 1016 als de kerk als bestaand wordt vermeld. De kerk was toen gewijd aan Sint Pieter, de patroon van Keulen. Ook van deze vroege kerk in Rhenen is niets bekend omtrent de bouwmaterialen. In het algemeen gebruikte men hout, leem en riet, maar ook al tufsteen uit Duitsland. Werkhoven, Houten en Doorn hebben steen gebruikt toen zij hun kerken bouwden. Van Rhenen is zoiets niet bekend; bij alle restauraties van de afgelopen eeuw is verzuimd de grond eens goed diep om te woelen.
In 1268 wordt de kerk vermeld in de goedereninventaris van de graaf van Bentheim toen hij de eigendom van de kerk overgenomen had van de abdij.
Dan komen we aan in de tijd, tussen 1400 en 1475, waarvan we aannemen dat onze Cunerakerk haar huidige vorm kreeg. De Romaanse bouwtijd ligt dan achter ons. De Sint Pieter in Rhenen is, dankzij de pelgrims die op Cunera-bedevaart naar onze stad komen, te klein geworden maar de pelgrims brengen ook weer zoveel geld mee dat er gebouwd en verbouwd kan worden. Waarschijnlijk was de directe aanleiding dat in 1400 een boze edelman uit de Betuwe, Steven van Lienden, een persoonlijke rekening vereffende door heel Rhenen in de as te leggen, voor welke wandaad hij door de bisschop van Utrecht werd onthoofd.
Wat er stond was een Romaans bouwwerk, wat er nu staat is een Gotisch gebouw, met veel licht en lucht, hoge ramen en vooral veel ruimte. De bouw en de indeling bleven grotendeels dezelfde en die zijn gebaseerd op vele symbolische duidingen, het is de tijd van de middeleeuwse gelovige en het is nog ver vóór de Reformatie. De lengteas blijft west-oost gericht. Het koor is aan de oostelijke zijde, daar staat het altaar met het lichaam van Christus, Hij is het Leven. Aan de westzijde is de ingang van de kerk, de kant van de dood. De gelovige gaat van west naar oost, van de dood naar het leven. De kruisvorm van de kerk kreeg in de gotiek eveneens een symbolische betekenis; hij verwijst naar het lijden van Christus. Iemand verwoordde het als volgt: ‘Een middeleeuws kerkgebouw is een tot steen geworden liturgie’. En een ander: ‘De mens heeft in de loop der tijd menig architectonisch wonder verricht om zijn geloof in materie uit te drukken’.
Hoe de voorganger van de huidige Cunerakerk er oorspronkelijk heeft uitgezien is zonder archeologisch spitwerk niet te achterhalen. Wat we nu zien is een onduidelijke combinatie van kerkbouwvormen. In het grondplan is een kruisbasiliek te herkennen. Er is een dwarsschip aan de noordzijde en een uitgebouwd koor. Misschien is dit het grondplan van de Sint Pieter. Bij de bouw of verbouwing in de 15e eeuw is een zijbeuk aan de zuidzijde bijgebouwd en zijn schip en zijbeuken omgebouwd tot hallenkerk. Je kunt de zuidelijke zijbeuk ook zien als vier dwarsschepen gelet op de vier steekkappen als dak. De Cunera is dan een hallenkerk met steekkappen. Gebouwd op geloof, dankzij de inkomsten door de pelgrims. Rhenen telde in die dagen niet meer dan zo’n 600 à 700 inwoners en zij zullen de verbouwing niet hebben kunnen bekostigen. De naamswijziging, van Sint Pieter in Cunerakerk, is een wijs besluit, een gouden greep, geweest van de toenmalige kerkmeesters.
Hoe de kerk er in circa 1475 heeft uitgezien is door de vele restauraties en aanpassingen in de eeuw daarna ook niet meer te achterhalen. Toen men begon met de bouw van de toren in 1492, moest het ronde melatenraam aan de noordwest kant alweer worden dichtgemetseld want dat verdween achter de noordmuur van de toren. Na de Reformatie in 1580/1581 hadden de zusters van het Agnietenklooster niets meer te zoeken in deze kerk; de toegang tot de kerk vanuit hun klooster werd dichtgemetseld, en hun balkon of bordes vanwaar af zij de mis konden bijwonen, werd verwijderd.